Bewijs van het bloed

Het poortgebouw der Heldendaden rijst als een zwarte vuist boven de vuile daken van Sinter uit. Het leistenen bolwerk ligt aan het einde van de verhoogde heerbaan, die dwars door de rommelige stad snijdt. De deuren staan op een kier, vastgeroest. Niemand gaat er meer naar binnen. De poort leidt enkel naar een gebroken, versplinterde brug, die eeuwen geleden in het vuur van De Moot, de lavarivier, gestort is. Eén van de vier toegangen tot het legendarische Jinaigarh, dat daardoor onbereikbaar is geworden.


Deel 1 van De wachter van de gebroken brug

 

Chander glibberde door het fijne as van de avonduitbarsting die de Heldenbaan glad als nat obsidiaan maakte. Bijna struikelde hij de greppel aan de andere kant in. Ter nauwer nood wist hij haar in zijn greep te houden.  Zwaar ademend keek hij over zijn vrije schouder.

“Grijp dat stuk Garh-drek!” gilde een zesarmige Ravana werkmeester tegen zijn huurlingen. Chander voelde zijn ogen branden om dat scheldwoord, maar hij wist dat hij niet toe moest geven aan de woestheid die in zijn binnenste kolkte. Hij was snel en sterk, maar tegen vijf Ravana spierbundels kon hij niet op.

“Kom dan, lafbek!” schreeuwde hij terug, bewust uitdagend. Toen de knokploeg op hem af begon te rennen, beet hij zijn kaken op elkaar, klemde haar tegen zijn schouder en spurtte de heerbaan af, naar het poortgebouw toe.

Het was een gok. Dat was het elke keer. Het poortgebouw torende boven hen op, half verscholen in de constante asregen. De grauwe wanden leken op hem neer te willen storten.

Hij schopte zijn rechter voet voor zich uit en gleed nog een paar manlengten door, naar de vastgeroeste poorten. Het meisje dat over zijn schouder hing kreunde en hij voelde haar spieren zich aanspannen, toen ze wakker werd. Zijn greep om haar benen verstrakte. Hij kon het niet hebben dat ze er nu nog vandoor ging.

De Ravana brulden verwensingen, terwijl hij zich met zijn last over zijn schouder, door de poort wrong. Hun zesarmige aanvoerder riep zijn goden aan voor vergelding. Chander sloeg zijn vuist in zijn handpalm in beledigend antwoord en verdween naar binnen.

Het was helemaal stil. De wereld buiten het poortgebouw leek verdwenen. Geen asregen, geen geschreeuw, geen geklingel van de bellen van de schoonwaterkooplui, zelfs het gemompel van het meisje klonk gedempt. De enorme, holle ruimte werd alleen verlicht door de gloed van magma. De poorten aan de verre kant van het poortgebouw hingen verbogen in hun metalen kozijnen. Het rook naar vuursteen en geschroeid hout.

Voor het eerst sinds Chander haar uit het schuldhuis had gesleurd, ontspande hij zijn greep op haar lijf. Ze had gegild, waardoor haar werkmeester achter hen aangekomen was. Ze had geschreeuwd dat ze haar kleine zusjes nog niet afbetaald had. Toen waren de huurlingen opgedoken. Ze was flauwgevallen, toen hij de pijlen van hun achtervolgers moest ontwijken met een sprong van de demonenmuur, die de gegoede wijken afscheidde van die van de Garh.

“Waar?” vroeg ze schor. Zelfs haar krakerige fluistering galmde in de duisternis. Hij keek nerveus om zich heen, terwijl hij de immense ruimte van het poortgebouw door snelde, op weg naar de verre poorten.

“Stt!” siste hij terug. “Hij mag niet wakker worden voordat ze binnen zijn!”

“Wat? De wachter? Je bent gestoord!” haar stem werd een angstig piepen en opeens kronkelde ze in zijn armen. Zo woest, dat ze uit zijn greep bokte en op de harde vloer van duistere plavuizen viel. Ze landde hard, maar wist haar hoofd te beschermen. Ze kroop bij hem vandaan.

Chander vertrok zijn gezicht en keek om. De Ravana huurlingen duwden zich net de poort door, hooguit tien manlengten achter hen. Ze zwiepten met hun knuppels en lachten.

“Je kunt geen kant op, vuile Garh!” riep de werkmeester, van achter de rug van één van zijn huurlingen. Chander balde zijn vuisten. In razernij was hij sterk en woest, maar hij zou het nooit redden tegen de huurlingen, die allemaal gewapend waren. Savani keek omhoog, haar ogen groot. Haar piepen ging over in een gil en Chander grijnsde.

“Alleen Garh zullen deze ruimte verlaten!” brulde hij. Hij hoopte dat Savanis bloed sterk genoeg was.

 

Bewijs van het bloed is het eerste hoofdstuk van De wachter van de gebroken brug. Lees ook deel 2: As van gevallen vijanden.