Bergen van smaragd, luchten van saffier

Aan de top van de Tand van Smaragd was de doorgang. Aan de top kon je overstappen, van deze wereld naar die van de geringde maan. Qu’Mar Ti-jin was sinds hij de verantwoordelijkheden van de titel krijgsmeester gekregen had, op zoek naar een manier om verder te komen op zijn Pad. Het pad van de Qu en dat naar de waarheid over zijn volk en het lot van zijn familie.

De groene top van de berg trilde als een fata morgana in het ochtendlicht. Het was niet ver meer tot hij kon rusten, hield hij zich voor. Qu’Mars spieren voelden aan als rafelige touwen die al jaren door dezelfde katrollen ratelden. Hij was uitgeput. Maar het was niet ver meer.

Hij herinnerde zich de lessen van zijn vader, die hem de leistenen zijkanten van hun fortwagen liet beklimmen als training. Spieren zijn als kabels, ze hijsen ze je naar je bestemming. Hoe meer je ze traint, hoe minder ze slijten en hoe langer ze je voortbewegen.

“Ja, Qu!” gromde Qu’Mar. Hij putte kracht uit de traditionele uitroep. Daarmee bevestigde hij de autoriteit van zijn leermeester, al was die dan alleen maar in zijn hoofd aanwezig. Zijn vingers vonden een nieuwe richel boven hem en toen hij zeker was van een goede grip trok hij zich op. Het groengrijze gesteente beet in zijn handen. Hij had zijn training na de verdwijning van de karavaan van zijn familie nog verder geïntensiveerd. Zijn harde vingers bleven ongeschonden. Diep ademhalend drukte hij zich tegen de rots.

Hij reikte omhoog en voelde een zachte substantie. De neiging om zijn hand terug te trekken onderdrukte hij en zijn vingers gleden dieper, tot hij weer rots vond. Met zijn tenen zocht hij een nieuw steunpunt en hij drukte zich omhoog. Mos. De top van de berg was begroeid met mos. Hijgend duwde hij zich verder, naar waar de verticale klim afzwakte tot een flauwe helling.

Sterrenmos en marmottengras bedekten de top van zijn berg. Hij trok zich nog verder omhoog en de horizon aan het einde van deze beklimming verbreedde zich. Een rotsige vallei glooide voor hem naar beneden. En daarachter begonnen de werkelijke bergen van smaragd.

“Nee, Qu!” gromde hij, in antwoord op de ingebeelde vraag van zijn vader: “Ben je een opgever?”

Hij drukte zich overeind en staarde naar de monsterachtige bergen in de verte. Met zijn handen wreef hij over zijn gezicht. De Tand van Smaragd leek zich vastgebeten te hebben in de dubbelgeringde maan. Hij was geen opgever. Maar de Tand was nog ver weg. En veel hoger dan hij ooit gedacht of zelfs gevreesd had. Hij ademde diep in en spande zijn protesterende spieren. Hij knipperde met zijn ogen en wist zo het prikken ervan op te heffen. Maar de brok in zijn keel bleef. Het gemis van zijn familie en de steun van zijn vader gaapte in zijn binnenste als de afgrond achter hem. Meer dan ooit twijfelde hij of hij de verantwoordelijkheid van het krijgsmeesterschap wel aankon.

“Nee, Qu!” zei hij, iets harder nu. “Ik ben geen opgever.” Hij haalde nog eens diep adem en draaide zich om, van de Tand af. Hij voerde de ontspanningsoefeningen van de Jinai uit, terwijl hij in kleermakerszit ging zitten op de eerste top van de Bergen van smaragd. Qu’Mar streek over zijn kin en draaide aan de punten van zijn sik, voor hij zijn handen voor zich vouwde en zich concentreerde op zijn ademhaling. De maan, de Tand, de Bergen van smaragd en de saffieren lucht schoven naar de achtergrond in zijn hoofd. Ondanks dat zijn zwarte ogen in de verte staarden, concentreerde hij zich op zijn eigen energie en laadde hij zich op voor de volgende stap op zijn Pad.